48
Irma had de indruk dat Dylon bij haar wilde blijven, maar ze heeft hem naar huis gestuurd. Haar gedachten zijn te verward, ze voelt zich te onzeker en vooral te labiel. Een aardige man die stevig op haar grootste liefde lijkt is iets te veel van het goede. Ze vermoedt dat juist door de gelijkenis met Dick de gedachten aan de andere belangrijke mannen in haar leven alle ruimte krijgen. Dimmen dus. Geen plaats voor Dylon. Nu even niet.
Ze had verwacht dat ze rustiger zou worden als hij eenmaal weg was, maar ze kan niet stilzitten en evenmin ophouden met het nutteloos verplaatsen van dingen in de woonkamer. Het zou haar heel goed uitkomen als Vince nu belde met de mededeling dat er iemand ziek is geworden en hij hulp nodig heeft. Maar niemand belt. Vince niet, haar zeurkous van een moeder niet, haar vriendin niet. Waar hangt Denise eigenlijk uit? Irma heeft al tien dagen niets van haar gehoord. Zou ze in de gaten hebben dat Dylon… Het was over tussen haar en hem, zo was het toch? Ze doet niets verkeerd, er is zelfs nog niets tussen hen gebeurd.
Nog niet.
Er moet ook niets tussen hen gebeuren. Voorlopig wil ze geen man in haar huis en zeker niet in haar bed. En als er iemand komt, mag hij niet op Dick lijken. Ze moet haar fantasieën over Dylon geen ruimte meer geven.
Ze ziet in de achtertuin twee vogels die elkaar achternazitten. In de verte vliegt een reiger. Die gaat natuurlijk landen bij de sloot. De natuur ziet er vriendelijk uit. Het is een vriendelijke dag en zij vult de uren met somberheid en laat zich plagen door foute gedachten. Dat moet anders. Ze kan beter in beweging komen. Het is bijna vier uur, de lucht is strakblauw en de temperatuur buiten is aangenaam. Ze wil naar Zandvoort fietsen en daar in een strandtent iets gaan eten, de spoken die om haar heen dwalen van zich afschudden en haar gedachten weer op orde krijgen. Op het moment dat ze op haar fiets stapt, stopt er een zwarte auto bij de oprit. Er zitten twee mannen in. Ze wacht.
De man die op haar afkomt, bekijkt haar snel van top tot teen. ‘Bent u Irma Esfeld?’ Hij toont een legitimatiebewijs. In een flits ziet ze de blauwgetinte omlijsting van het kaartje. ‘Van Drongelen, politie Alkmaar. Dit is mijn collega Heeres. Wij willen u graag een paar vragen stellen over Floran Haverkort.’
Ze zorgt ervoor dat ze het stuur van haar fiets goed vasthoudt en rechtop loopt als ze de mannen voorgaat naar de tuin.
‘U woont hier mooi,’ zegt Heeres. Hij wijst op het perk met de wilde bloemen. ‘Schitterend, die digitalis ertussen. Dat zijn mijn lievelingsbloemen.’
‘Het zijn wel giftige rakkers,’ bromt Van Drongelen. Irma voelt zijn blik op haar gericht.
‘Hoe bent u bij mij terechtgekomen?’ Het lijkt haar verstandig om de vragen niet lijdzaam af te wachten. Haar hersenen werken koortsachtig. Hoe is het mogelijk dat deze mannen hier verschijnen en haar vragen willen stellen over Floran? Niemand in haar omgeving weet dat ze met hem omging. Met een schok beseft ze dat ze zich vergist. Ze heeft het aan Denise verteld. Heeft zij de politie gewaarschuwd? Ze drong erop aan dat Irma zich zou melden.
‘We hebben uw naam van de echtgenote van de heer Haverkort gekregen.’ Van Drongelen is vriendelijk. Hij kijkt haar voortdurend aan. ‘Ze was op de hoogte van uw… relatie met haar man.’
‘Ex-man. Ze zijn gescheiden.’
‘Als ik mevrouw Haverkort goed begrepen heb, had haar man, ex-man, plannen in meerdere richtingen.’
Irma haalt haar schouders op. ‘Het maakt mij niet uit. Er is overigens geen sprake van een relatie. We hebben elkaar een paar keer ontmoet, maar het werd niets tussen ons.’
‘Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien?’
‘Op Moederdag.’
‘Waar hebt u hem toen gezien?’
‘Hier. Hij heeft de nacht ervoor hier geslapen.’ Ze moet minder snel praten en goed nadenken voordat ze iets zegt.
‘Hoe laat is hij weggegaan?’
Ze kan de tocht naar Alkmaar achterwege laten. Maar ze heeft hier met haar domme hoofd iets over gezegd tegen Denise. Stel je voor dat ze gaan wroeten in haar leven en op haar vriendin stuiten. Als zij een ander verhaal vertelt dan Irma, kan dat verregaande gevolgen hebben. Veel te verregaande gevolgen.
‘Weet u niet meer hoe laat hij vertrok?’
Hoort ze nu iets van achterdocht in de stem van Van Drongelen? Ze kijkt hem recht aan. ‘Ik heb hem in het begin van de middag naar Alkmaar gebracht. Hij wilde hasj halen in een coffeeshop. Ik wachtte op hem in de auto en hij bleef heel lang binnen.’
‘Kregen jullie daar ruzie over?’
Ze grijnst. ‘Dat feest heb ik niet afgewacht. Het was Moederdag, mijn moeder verwachtte me en dat wist hij. Ik werd ongeduldig en later boos. Ik ben weggereden en heb hem dus in zijn sop laten gaarkoken.’
‘Hebt u daarna nog contact met hem gehad?’
Nu goed nadenken en de man recht aankijken. ‘Hij heeft me de dag daarna gebeld en zijn excuses aangeboden.’
‘Waarvoor?’
‘Omdat hij me te lang had laten wachten voor die coffeeshop. Hij was daar iemand tegengekomen die hij lang niet had gezien en totaal vergeten dat ik buiten stond. Dat geloofde ik niet en dat heb ik gezegd. Ik heb toen het contact verbroken.’ De leugen komt zonder hapering tevoorschijn.
‘Weet u dat hij wordt vermist?’
‘Nou, vermist… Ik heb een programma op de televisie gezien dat aandacht besteedde aan zijn verdwijning. RTL Boulevard. Daar concludeerde men dat hij er waarschijnlijk met zijn minderjarige vriendin vandoor was.’
‘Waarom hebt u zich niet bij de politie gemeld?’
‘Waarom zou ik me melden? Ik heb het contact verbroken, ik wil niets meer met die man te maken hebben.’
‘Alleen omdat hij u daar heeft laten staan?’
‘Niet alleen daarom. Ik kon eerlijk gezegd ook niet goed leven met die geschiedenis met dat jonge meisje. Hij sprak daarover alsof het niets voorstelde, maar ik kon er toch niet omheen dat hij zich aan dat kind vergrepen heeft. Het stond me tegen. Misschien vindt u dat burgerlijk.’
‘Kunt u me het adres van die coffeeshop geven?’
Daar was ze al bang voor. Ze kan zichzelf wel voor de kop slaan dat ze dat domme coffeeshopverhaal ooit heeft verteld.